Voor Haarlem begint de augustusmaand met de bekendmaking uit naam van
Oranje dat de geestelijke goederen, te weten goud, zilver en alle andere
ornamenten
moesten worden ingeleverd bij de gildevoogden of de
kerkmeesters op straffe van sware correctie
.Wie zich onttrekt
zou worden gehouden voor een vijant vant gemeen welvaren ende
der Prins van Orangen
of van Lumey van der Mark.
In Haarlem was de schout Jacob Foppens berucht vanwege zijn vervolging
van protestanten. De gevangenbewaarster Aechte Jansdr. Jaffies is zijn
handlangster. Zij bekent voor het gerecht in zijn opdracht van Foppens
brand gesticht te hebben. Foppens weet zich op tijd uit de voeten te
maken maar Aechte ondergaat hetzelfde lot als ′de jonge
Zeeuw′ (zie 26 juni) en wordt die dag rond 14.45 uur levendich
verbrant
.
In Monnikendam wordt Gerardus Honeus Wijbrantsz., reguliere kanunnik van het klooster St. Augustinus van Nieuwlicht te Westerblokker (bij Hoorn) opgehangen.
Er vindt opnieuw een beeldenstorm plaats in Haarlem. Alle kloosters worden geplunderd en vernield. De grote St. Bavo, de St. Janskerk en het bagijnhof worden met rust gelaten.
De Staten van Holland vergaderen een aantal dagen in Haarlem. Ook Sonoy is daar aanwezig. Besloten wordt om Amsterdam te belegeren. Vanwege ziekte is Lumey daar niet bij.
Lumey arriveert in Haarlem met in zijn gevolg Wigbolt Ripperda. Amsterdam wordt vanaf deze datum belegerd door Geuzen.
Zodra er ook maar ergens een mogelijkheid is, organiseert de gereformeerde kerk in wording zich. Zo wordt in Edam de eerste particuliere gereformeerde synode gehouden. Er wordt gesproken over de katholieke geestelijken die naar de gereformeerden willen overkomen, de kinderdoop, het huwelijk en tenslotte de lijkpredikaties.
Manschappen van Lumey komen aan bij Ouderkerk; er zouden reeds acht vendels geuzen aldaar gelegerd zijn. In Haarlem zelf heeft Lumey nog 23 vendels van gemiddels 200 man achter de hand voor de aanval op Amsterdam.
De Staten van Holland voeren een heffing van de 12e penning in op de inkomsten uit landerijen.
Nicolaas Ruichaver vertrekt uit Haarlem.
Amsterdam wordt opgeëist door de geuzen. Een trompetter en een bode brengen een brief maar die wordt door de Amsterdamse magistraat geweigerd.
Vanuit Utrecht trekt Bossu via Muiden naar Amsterdam met vier vendels soldaten om de stad te versterken.
Naarden wordt door geuzen bezet. De burgers van Naarden zijn tot op het bot verdeeld. Als Bossu voor de poorten staat zijn de geuzen hem net voor geweest. Geusgezinde burgers sluiten de poorten voor Bossu tegen de bevelen van het stadsbestuur in. Er wordt zelfs vanaf de muur geschoten. Het gezag van de stedelijke regering staat steeds verder onder druk. Tenslotte ontvluchten een burgemeester en schout.
Bossu arriveert in de middag bij Amsterdam. Nog dezelfde avond onderneemt men een uitval uit Amsterdam en wordt een loopgraaf van de geuzen veroverd. Overrompeld door dit nog maar bescheiden succes trekken de geuzen zich terug. Het beleg is op niets uitgelopen.
In Haarlem vergaderen de Staten van Holland. De steden van het Zuiderkwartier wordt tevergeefs gevraagd bij te dragen in de kosten van de Zuiderzeevloot. Van een gezamenlijk optreden van het Noorder- en Zuiderkwartier is nog geen sprake.
Haarlem krijgt een nieuwe magistraat. Van de burgemeesters zijn de volgende namen bekend: Dirk de Vries, Nicolaas van der Laan, Johan van Vliet en Gerrit Stuyver.
Vanuit Amsterdam wordt een tweede uitval tegen de geuzen ondernomen. Gezien dit verzet vanuit de stad besluiten de geuzen zich terug te trekken waarbij nog wel de nodige huizen die net buiten de stad liggen in brand worden gestoken.
Van der Marck heeft zijn beleg van Amsterdam beëindigd zonder resultaat te behalen en keert weer terug in Haarlem.
In Enkhuizen worden de gevangen Spaansgezinde burgemeesters vrij gelaten voor vijf burgers die Bossu gevangen houdt.
Op deze dag begint Wouter Jacobsz., regulier kanunnik van de orde van St. Augustinus in het klooster Stein te Gouda, die zijn toevlucht genomen heeft in het koningsgezinde Amsterdam een dagboek, een belangrijke bron van een ooggetuige. Het dagboek loopt tot oktober 1574.