huisluiden den ingesetenen van Enkhuisen eenigen toevoer doen souden.Een beschieting door de Enkhuizers was voldoende om de Grootebroekers op de vlucht te jagen.
Stadhouder Bossu ziet het strategisch belang van Medemblik aan de Zuiderzee in. Hij heeft geprobeerd 200 haakbusschieters, afkomstig uit de troepen van Caspar de Robles die te Stavoren waren gelegerd, naar West-Friesland over te brengen en te legeren in het kasteel van Medemblik. Op deze dag moet Bossu echter melden dat de slotvoogd Cornelis van Rijswijck, die met een bescheiden burgerwacht het kasteel bewaakte, de soldaten van De Robles (onder bevel van hopman Monceau) de toegang tot het kasteel heeft geweigerd. Ook in Medemblik zit men niet op regeringstroepen te wachten.
De Robles bevindt zich dan in Stavoren vanwaar hij Alva schrijft over de noodlottige toestand in Holland waar de slechte tijdingen zich opstapelen. Graag zou hij nog beschikken over drie vendels Walen.
Sonoy stuurt twee vendels soldaten en twee compagnieën Enkhuizer schutters onder leiding van Jacob Cabeljauw en Nicolaes Ruychaver naar Medemblik. Zij dringen van twee kanten de stad binnen. De burgers vluchten naar het kasteel en proberen van daar met hun geschut de indringers te verjagen. Als de laatsten de in de stad achtergebleven vrouwen en kinderen als een menselijk schild gebruiken blijft er voor de bezetting van het kasteel niets anders over dan zich over te geven. Cornelis van Rijswijck blijft als slotvoogd in functie.
Vier geuzen proberen (vermoedelijk met hulp van binnenuit) een aanslag op Monnikendam te plegen. Volgens Bossu hadden zij een commissie van Lumey op zak en vroegen zij de kerken te openen en de relikwiekassen te overhandigen. Het avontuur liep uit op de arrestatie van het viertal.
de rust en eenheid in de stad te bewaren en de stad even streng te bewaken, zowel tegen het krijgsvolk van de prins als tegen de Spanjaarden en hun aanhang(Velius). Ondertussen wordt in deze weken en dagen vanuit Enkhuizen aangedrongen zich openlijk voor de prins van Oranje te verklaren. Het stadsbestuur probeert dit af te houden, binnen de burgerij is er een aanzienlijke prinsgezinde stroming.
Vanuit Amsterdam wordt gemeld dat Edam over gaat naar de
prinsgezinden. Ook daar heerst verdeeldheid want er wordt aan Bossu
geschreven dat de overgang plaatsvond niet sonder voorgaende
resistentie van den goedwilligen binnen deselver stede vallende
. Het
is niet bekend of de overgang gepaard is gegaan met geweld. In deze
zelfde week is pastoor Meynart Johannesz. verbannen en naar Amsterdam
gevlucht gevolgd door een aantal van zijn volgelingen.
Om tijd te winnen is een deputatie van de burgemeesters van Hoorn naar Enkhuizen getrokken om daar poolshoogte te nemen. Op hun terugreis komen enkele gezanten uit Enkhuizen mee die nu eindelijk van de stad Hoorn haring of kuit willen: aansluiten bij Enkhuizen of niet? In een gezamenlijke vergadering van de burgemeesters, de gilden en de schutterij stemmen de gilden en de schutters voor het binnenlaten van de geuzen. Enige leden van de vroedschap stemmen mee met de burgerij.
In Hoorn arriveert een vendel geuzen onder leiding van Jacques
Hennebert. De soldaten worden (tegen de belofte in) bij de burgers
ingekwartierd, een zware last omdat zij, aldus kroniekschrijver Velius
gewelddadig en ongedisciplineerd
waren.
Het stadsbestuur van Alkmaar wil eveneens de poort voor de opstandelingen gesloten houden. Gouverneur Sonoy dwingt boeren uit de omgeving op te komen voor militaire dienst. Gecombineerd met de eigen soldaten en een listige opstelling lijkt het voor de Alkmaarders een te grote oppermacht. Door deze krijgslist weet Sonoy zijn geuzenvendels binnen de stadsmuren van Alkmaar te krijgen.
Josua van Alveringen, heer van Hofwegen en in 1566 één
van de aanbieders van het Smeekschrift, wordt door Sonoy tot
gouverneur van Hoorn benoemd die terstont alle dingh socht tot
orde te brengen soo veel de wiltheydt van de tijt en de woestheyt van
de menschen lyden konde
.
Een tweetal ballingen, Pieter Jansz. Kies en Michiel de Wael, keren
′s morgens 5 uur terug in Haarlem. De heren worden op het
stadhuis ontboden en door het Haarlemse stadsbestuur zeer
vriendelicken
verzocht nog een dag of 14 weg te blijven en de
ontwikkelingen af te wachten. Maar dat zijn de heren niet van plan: wij
hebben nu lang genoech uut die stadt geweest, een ander die lust te
trecken, die mach.
In Enkhuizen worden de martelaren van Alkmaar (de vijf gevangen genomen Alkmaarse minderbroeders) gemarteld en opgehangen. Het gaat om Daniƫl van Arendonk, Cornelis van Diest, Joannes van Naarden, Ludovicus Viets (of Voets) en de lekebroeder Adrianus van Gouda.
de jonge Zeeuwin opdracht van Christoffel D′Assonleville, baljuw van Kennemerland, een poging tot brandstichting hebben uitgevoerd. Het gerecht maakt er korte metten mee: de brandstichter wordt levend verbrand door de magistraat.
Een drietal commissarissen van de Prins verschijnt in de stad. Het gaat om terugkerende ballingen die in de stad contact zoeken met medestanders namelijk Gerrit van Berckenrode, een voormalig kanunnik, Jacob Gerritsz. de Jonge en Hans Colterman, een voormalige brouwer. Laatstgenoemde heeft al eerder bij de overgang van Enkhuizen een rol gespeeld.
In Heemstede bij Haarlem is deze en de volgende dag het Bernardietenconvent geplunderd.
Edam en Monnickendam gaan eveneens over naar kant van de geuzen. Voor zover bekend is de overgang zonder geweld gegaan.