Amsterdam krijgt nog een dreigbrief van Bossu omdat er nog geen uitvoering is gegeven aan de heffing van de 10e penning. Daar blijft het bij want vanaf deze dag heeft stadhouder Bossu andere dingen aan zijn hoofd.
Een straffe en gure noordwestenwind dwingt de geuzenvloot, die op weg was naar Texel of Enkhuizen, ter hoogte van Egmond in de richting van de Maasmond. Op de eerste dag van april, rond twee uur in de middag, ligt de vloot van 26 schepen voor de Maasmond bij Den Briel. De Brielse veerman Jan Coppelstock roeit naar de schepen en vraagt geuzenkapitein Willem Blois van Treslong te spreken. Coppelstock kent hem nog van vroeger als de zoon van de vroegere baljuw van Voorne Jasper Blois van Treslong. Willem was dus een voormalige Briellenaar. De geuzen besluiten Den Briel, waar op dat moment geen Spaanse bezetting ligt, op te eisen. Tegen de avond dringen de geuzen (600 in getal) de stad binnen en men besluit er te blijven. De meeste inwoners vluchten nog dezelfde dag.
Het nieuws verspreidt zich razendsnel. In Rotterdam komt het nieuws al ′s avonds om 5 uur binnen. Nog dezelfde dag stelt Matthijs Barck, de stadssecretaris van Rotterdam, met een ijlbode het Hof van Holland op de hoogte. De stad, loyaal aan het gezag in Brussel, treft maatregelen.
De dag erna zou admiraal Lumey het liefst weer met de buit willen vertrekken. Maar op aandringen van met name Blois van Treslong ontstaat het plan in Den Briel te blijven en de stad te gebruiken als vaste uitvalsbasis. Lumey schrijft aan koningin Elizabeth I een dringend verzoek om hulp vanuit de ballingen in Engeland toe te staan.
De Brielse kerken en kloosters worden geplunderd. Vanuit Zierikzee
wordt een dezer dagen geschreven: Op gisteren alle de daghen
gesyen brant in den Bryele op diverse plaetsen. Men vermoyt oft de
piraten de cloisters oft andere kercken oft Godshuysen met brande
gesteken moegen hebben.
Ook vanuit het Westland (Honselersdijk) wordt
gezien datter binnen de zelve steede grooten brant geschiede,
ende dattet clooster Te Rugge ende andere plaetsen verbrant ende
geruyneert werden.
De stadhouder van Holland Bossu reageert snel. Hij stelt direct Alva op de hoogte. De stadhouder haalt het garnizoen Spanjaarden, bestaande uit acht vendels, dat in Utrecht is gelegerd naar Holland. Tevens worden op verzoek van Bossu, die zich dan in Maassluis ophoudt, de poorten van Rotterdam extra bewaakt.
Het Rotterdamse stadsbestuur biedt Bossu
alle dienst ende assistentie, die heurl. moegelijk was te doen
aan.
Op Goede Vrijdag arriveren ′s ochtends 7 uur 8 vendels Spanjaarden uit Utrecht te Rotterdam. Het Rotterdamse stadsbestuur verleent alle medewerking bij het doorzenden van enkele vendels Spanjaarden die vanuit Utrecht naar Maassluis onderweg zijn.
Schiedam krijgt een bezetting van Spaanse soldaten. De stad conformeert zich; schutterijen en leden van de overheid krijgen de opdracht waakzaam te zijn en op straat te patrouilleren. Het stadsbestuur bepaalt dat buiten leden van de vroedschap en de schutterij niemand zich gewapend op straat mag vertonen, oproerige bijeenkomsten te houden of zich tegen de koning uit te spreken.
Intussen recruteert Bossu in Maassluis 200 man en trekt er mee naar Vlaardingen , schuin tegenover Brielle. Als ook de Utrechtse troepen (8 vendels) zijn gearriveerd wordt hij door een zuidoostelijke (′Protestantse′) wind verhinderd om meteen naar Voorne over te steken. Dat geeft de geuzen lucht versterkingen naar Brielle te halen.
Bossu heeft nu natuurlijk acuut geld nodig. Hij verzoekt de Hollandse steden in te stemmen met de verstrekking van 2000 daalders die voor de militaire operaties tegen de geuzen nodig zijn ter voorkoming van nog eens een invasie door de geuzen.
Gouda, één van de zes stemhebbende steden in de Staten van Holland, stemt in met de verstrekking van 2000 daalders voor de Spaanse troepen maar dan wel met dien verstande dat dit bedrag in mindering wordt gebracht op de afkoopsom van de 10e penning van fl. 271.000.
Rotterdam zorgt voor proviandering van troepen van Bossu. De victualiën worden eerst naar Heenvliet, daarna naar Zwartewaal getransporteerd.
Het nieuws van de inname van Den Briel verspreidt zich razendsnel. De Groninger stadssecretaris Egbert Alting meldt het nieuwsfeit al op deze dag in zijn dagboek (diarium).
Op Paaszondag steekt Bossu met zijn tien vendels vanaf Vlaardingen met in beslag genomen Vlaardingse vissersschepen de Maas over, landt bij de monding van de Bernisse bij Heenvliet en Zwartewaal maar laat de schepen onbeheerd achter. De onderneming loopt uit op een totale mislukking. Zodra de geuzen kans zien steken ze de achtergelaten schepen in brand terwijl door een gewaagde actie van de Briellenaar Rochus Meeuwsz. de sluis in de Nieuwlandse polder wordt geopend en de polder onder water loopt. De Spanjaarden zien zich daardoor gedwongen langs de Hossebossendijk Brielle te benaderen waar zij worden onthaald door kanonvuur vanaf de stadsmuren. Als zij de brandende schepen in de gaten krijgen vluchten ze in paniek. Lumey durft het niet aan ze te achtervolgen en de stad onbewaakt achter te laten, bang als hij was dat de bevolking hem niet meer in de stad zou toelaten. Daarmee liepen de Spanjaarden een nog vernederender nederlaag mis. Na het debacle bij Brielle vluchten de Spanjaarden in eerste instantie in de richting van Dordrecht.
Terwijl Bossu met zijn verslagen leger via de Hoekse Waard naar
Dordrecht trekt steken de watergeuzen op 7 april de Maas over en een
kleine groep neemt bezit van Delfshaven, dat vanwege de aanwezige
sluizen van strategisch belang is. De beelden in de kerk en de orgels
worden vernield en het pastoorshuis wordt evenmin met rust gelaten.
Naar verluidt wordt de bevolking verder ongemoeid gelaten. Rotterdam
bewaakt de westkant van de stad om de geuzen buiten de stad te houden.
Verder hebben de geuzen op deze dag en de volgende dagen de kerken van
Maasland, De Lier, Naaldwijk en ′s-Gravenzande en andere
ommeleggende dorpen ende vlecken beroeft, geplondert, geslaegen ende
gebroecken
.
In Brielle wordt de pastoor van Hellevoet, Henricus Bogardus, door Lumey berecht en na martelingen naar de galg verwezen. Bogardus was zo onvoorzichtig geweest weer naar zijn parochie terug te kerken en op paaszondag 6 april de mis te bedienen. Daar is hij door geuzen opgepakt en naar Brielle afgevoerd.
Ondertussen bereiken Bossu en zijn uitgeputte en hongerige soldaten Dordrecht en staan voor de Riedijkpoort. De stadhouder vraagt toegang tot de stad en onderdak voor zijn soldaten. Maar de bevolking denkt dat de Spanjaarden voor de poort staan om de 10e penning af te dwingen en er ontstaat gemor. Door de ontstane onrust weigert het stadsbestuur de poorten te openen en stuurt Bossu door met excuses èn met schepen en levensmiddelen. Bossu laat dit over zich heen gaan, waarschijnlijk omdat hij haast heeft en kost wat kost wil voorkomen dat de geuzen, die nu ook in Delfshaven zitten, aan de noordoever van de Maas letterlijk vaste voet aan wal krijgen. Bossu trekt met zijn mannen dan ook naar Rotterdam waar hij nog diezelfde dinsdag arriveert. Hij wil door Rotterdam trekken om Delfshaven en Schiedam op de geuzen te heroveren maar de bevolking weigert. Bossu is gedwongen met zijn leger buiten de poorten de nacht door te brengen.
De volgende dag mogen de Spaanse soldaten in kleine groepen van tien door de stad trekken. Als Bossu met vijftien soldaten de stad probeert binnen te gaan wil de poortwachter dit beletten en ontstaat er een chaotische situatie waarbij de Spanjaarden zich met geweld toegang tot de stad verschaffen. De soldaten koelen hun woede op de burgerij en richten een bloedbad aan. Vele burgers worden gedood waaronder de vroedschap Jan Jacobsz. Roos. Over de aantallen lopen de bronnen uiteen: Bossu zelf sprak over 100 slachtoffers, Morillon over 24 en Van Meteren over drie- tot vierhonderd. Een contemporain ooggetuigeverslag van een Spaanse militair spreekt zelfs van meer dan tweeduizend slachtoffers.
Berichten over de gebeurtenissen in Rotterdam bereiken razendsnel het volk in de straten van Gouda ofwel -in de woorden van de magistraat- ′onsse gemeente van t grauw′. Het verhaal gaat dat de Spanjaarden honderden Rotterdammers over de kling hadden gejaagd en dat eenzelfde lot ook Gouda zal treffen. Het volk loopt te hoop bij het ′slot′, de burcht die tegen de stad ligt want men heeft het vermoeden dat daar stiekem Spanjaarden zijn gelegerd. De mensen kalmeren enigszins als enkelen uit hun midden zelf op het slot poolshoogte mogen nemen om zich ervan te overtuigen dat er geen soldaten aanwezig zijn. Maar dan trekt een aantal heethoofden naar het Minderbroedersklooster om te kijken of er daar zich Spaanse soldaten bevinden. Maar ook dat is niet het geval. Het klooster zelf wordt verder met rust gelaten en het lijkt er niet op dat de Goudse bevolking anti-katholiek is of de neiging heeft in opstand tegen het koninklijk gezag te komen.
In Delft dromt op de berichten uit Rotterdam volk samen op de brug tussen de Rotterdamse en Schiedamse poort om daar de wacht te houden en er hangt een paar dagen een gespannen sfeer in de stad.
De magistraat van Gouda is nogal geschrokken van de gebeurtenissen in
Rotterdam en de onrust in hun eigen stad. Per brief doet het
stadsbestuur Bossu verslag van de maatregelen tegen oproerige
bewegingen in de stad en verzoekt, uit vrees van verdacht te worden
van gebrek aan ijver, de magistraat bij Alva te verontschuldigen.
Bossu antwoordt de volgende dag (11 april) dat het optreden van de
Goudse bestuurders hem aengenaem ende lieff
was maar dat het
hem leed deed dat zeeckere graeuw ende ambachtslieden van
cleynder qualiteit zulcken overhant
heeft. Hij geeft bevel tot het
nemen van een aantal maatregelen.
par un camisade) vanaf 2 uur ′s nachts. Met de kleine bezetting van 33 geuzen wordt korte metten gemaakt:
ont heu la gorge coppée(de keel afgesneden). De plaats wordt geplunderd en veel inwoners worden omgebracht .
Een paar dagen later weet Bossu te melden dat de geuzen weer uit Schiedam zijn vertrokken. Naar eigen zeggen heeft het voorbeeld van Delfshaven zijn uitwerking niet gemist. Een vendel onder bevel van Gomes Perrez wordt in de stad gelegerd.
Delft voelt er niets voor om de geuzen binnen te laten. De stad blijft overtuigd koningsgezind hoewel de stad evenmin zit te wachten op een Spaans garnizoen. De vroedschap besluit op deze dag zelf 200 tot 250 soldaten in te huren om de stad te beschermen. Op stadskosten worden ook nog eens 250 soldaten in Maassluis gestationeerd.
De schrik zit er bij de Goudse bestuurders goed in. Zij sturen een delegatie, bestaande uit burgemeester Jan Gerrit Stempelsz. en drie leden van de vroedschap naar Bossu (die op dat moment zich in Vlaardingen bevond) om hem persoonlijk van hun loyaliteit aan het Brusselse gezag te overtuigen en hem ervan te verzekeren dat zij de situatie in de stad goed in de hand hebben.
Bossu krijgt de beschikking over extra manschappen (twee vendels) uit Weert. Vijftig man plaatst hij in Schiedam en 250 komen in Vlaardingen terecht. Vanuit die positie kan hij het geuzennest Brielle goed in de gaten houden en de noordoever van de Maas onder controle houden.
Nu de geuzen een vaste uitvalsbasis hebben trekken ze in de wijde omgeving rond om te plunderen. Vooral geestelijken, kerken en kloosters moeten het ontgelden. Zo wordt op 16 april de pastoor van (nota bene) het Brabantse Haaren door geuzen uit Brielle gemolesteerd.
Alva′s agent in Londen, François van Halewijn, heer van Sweveghem (hierna: Sweveghem), weet te melden dat de geuzen weer de vrijheid hebben de Engelse havens aan te doen.
Dezelfde Sweveghem meldt dat Lumey de Nederlandse vluchtelingengemeenten heeft gevraagd om 1000 vaten buskruit en 1000 harkebussen te sturen.
Op bevel van Bossu besluit Gouda ter voorkoming van piraterij en voor de beveiliging van de rivieren een karveelschip en een kaagschip uit te rusten op ′s lands kosten. Naderhand vraagt Bossu nog een extra karveelschip. Gouda zal nog een extra schip huren op stadskosten.
Bossu vraagt de Staten van Holland een lening van fl. 15.000 voor het
uitrusten van oorlogsschepen om de piraten te verdryven
. De
afgevaardigden van de steden leggen het aan hun lastgevers voor; wel
geven de Staten al meteen een geschenk ( propine
) van fl.
10.000.
De Spanjaarden lijken hun pogingen om Brielle te heroveren nog niet op
te geven. Althans: op deze 20e april gaat in Antwerpen het gerucht dat
Spanjaarden hebben geprobeerd op diverse plaatsen in Den Briel brand
te stichten maar dat zij gevangen waren genomen. Als krijgslist staken
de Brielse bezetters enige quay scuren in brant en lockten de
Spaengiarden daermede aen, also dat er wel omtrent 400 bleven.
Willem van Oranje verstuurt vanuit Dillenburg een brief naar een
aantal Hollandse steden (alleen het exemplaar dat aan de stad Gouda is
geadresseerd is bewaard gebleven). In deze brief vraagt hij de
Hollandse steden hem te steunen en zich openlijk tegen de
Spanjaarden en hun aanhangers te keren en ze te behandelen als
openbare en gezworen vijanden van God en de koning en vooral van ons
hele vaderland
.
Sweveghem meldt vanuit Engeland dat er honderden in Londen, Sandwich en andere plaatsen zich voorbereiden op een oversteek naar de Nederlanden om de geuzen te versterken.
De Staten van Holland stemmen in met de door Bossu gevraagde lening van fl. 15.000 en verzoeken tevens dat ook de zeegaten en de binnenlandse wateren van de Zuiderzee beveiligd worden.
Bijna vier weken na dato, op deze dag in april (waarvoor hij zich verontschuldigt) deelt Alva de inname van Brielle en andere gebeurtenissen sinds de 1e april aan koning Filips II mee. Aannemende dat een koerier ten minste tien dagen nodig had om in Madrid te arriveren moet de koning op zijn vroegst in de eerste helft van mei 1572 de verovering van Brielle hebben vernomen.
Vanaf deze datum worden vaartuigen van allerlei type uit Utrecht, Katwijk, Gorinchem en Amsterdam die in Rotterdam lagen omgebouwd en uitgerust tegen de geuzen.
In Londen wordt een schip gereed gemaakt om manschappen en munitie naar Brielle te vervoeren.
Op bevel van Bossu laat admiraal Boschuyzen schepen uitrusten: twee in
Amsterdam, vier in Hoorn en drie in Enkhuizen. Er liggen er al elf in
het Marsdiep zodat de vloot wordt uitgebreid tot twintig schepen. In
Enkhuizen ontstaat enige opschudding als een scheepskapitein weigert
te betalen voor geleverd voedsel. Hieruit ontstaat een
woordenwisseling waarbij de scheepskapitein uitroept dat het in
Enkhuizen al geuzen en schelmen
zijn. Het is met name zijn
uitspraak dat Enkhuizen hetzelfde lot wacht als Rotterdam die
verontwaardiging wekt.