De aanloop naar 1572

Als na het roerige jaar 1566 de komst van de hertog van Alva met in zijn gezelschap een geducht leger van 10.000 man, wordt aangekondigd is dat voor Willem van Oranje aanleiding zich tijdig uit de voeten te maken. Met de aankomst van Alva op 22 augustus 1567 in Brussel zit Oranje al lang veilig en wel in Duitsland op de Dillenburg. Daarmee ontloopt hij het lot van Lamoraal van Egmont en Montmorency van Horne. Zonder enige twijfel zou ook zijn hoofd op het Brusselse schavot zijn gevallen.

Vanuit het veilige Duitsland broedde Oranje, samen met zijn broers Lodewijk en Adolf van Nassau op plannen om de Spanjaarden uit de Nederlanden te verdrijven. De veldslagen bij het huidige Duitse Dahlen op 25 april 1568 en bij Heiligerlee op 23 mei 1568 waren daarvan een uitvloeisel. Liep de slag bij Dahlen uit op een overwinning voor de Spanjaarden, in de slag bij Heiligerlee moesten de Spanjaarden het onderspit delven. Wel kostte de laatste slag het leven van een van de broers van Willem van Oranje, graaf Adolf. Maar het succes van Heiligerlee was van korte duur. Na de slag trok Lodewijk (zijn broer Adolf was gesneuveld) naar Groningen maar dat hield de poorten dicht. Ook elders in de Nederlanden kwam de bevolking, anders dan Oranje had gehoopt, niet in opstand. Toen Alva in de buurt kwam trok Lodewijk zich terug in noordwaartse richting maar werd door Alva op 21 juli bij Jemgum verpletterend verslagen. Daarmee was de eerste poging om een opstand te ontketenen faliekant mislukt. Oranje was er de man niet naar om op te geven. Een nieuw aanvalsplan van hem steunde op vier pijlers:

Het wachten was nu nog op een gunstig tijdstip om dit hele plan ten uitvoer te brengen. De geuzenkapiteins Lancelot van Brederode, Ruychaver en Menninck kregen in de zomer van 1570 de opdracht richting Holland te gaan om daar bevelen af te wachten om Enkhuizen aan te vallen. Evenals bij de eerste inval hoopte Oranje gebruik te kunnen maken van het onbehagen dat zich in brede lagen van de bevolking in de Nederlanden over het bewind van Alva had genesteld.

Dat onbehagen werd sterk aangewakkerd door een plakkaat van 31 juli 1571, vergezeld met een instructie, waarin de directe invoering van de 10e penning werd afgekondigd. Twee jaar lang had de ijzeren Hertog zich tevreden gesteld met een afkoopsom van fl. 2 miljoen , vooral omdat hij in 1569 op het moment waarop hij zijn belastingplannen er bij de gewestelijke Staten er door heen had gedrukt, acuut geld nodig had. Een door de gewesten af te dragen afkoopsom in één bedrag leek sneller geregeld te kunnen worden dan het invoeren van een permanente belasting met alle praktische uitvoeringsproblemen die daar bij kwamen kijken.

Nu bleek het innen van die afkoopsommen ook bepaald geen sinecure. Na twee jaar trekken en duwen had Alva meer dan genoeg van het uitstelgedrag van de Staten die vaak weer op eerder genomen besluiten terugkwamen met nieuwe bezwaren. Met het plakkaat wilde Alva, zelfs tegen het advies van zijn naaste adviseurs in, daar definitief een eind aan maken. Tussen twee haakjes: het plakkaat trof alleen de zogenaamde patrimoniale gewesten. Voor het gebied dat het huidige Nederland beslaat gaat het dan om Holland, Zeeland en Brabant. Voor de niet-patrimoniale gewesten namelijk Friesland, Groningen, Drenthe, Overijssel en Gelderland was al eerder een afkoopsom overeengekomen. Met Utrecht, eveneens een niet-patrimoniaal gewest, kon de Brusselse regering geen vergelijk treffen; dat proces hierover heeft tot 1574 geduurd. Maar de patrimoniale gewesten moesten er nu aan geloven: de 10e penning (met inbegrip van de twintigste) moest en zou worden ingevoerd, goedschiks of kwaadschiks.

Het plakkaat slaat in als een bom. De gewestelijke Staten staan op hun achterste benen en in brede lagen van de bevolking ontstaat beroering. Maar hoewel Alva een aantal versoepelingen aanbracht gaf hij geen krimp. Op 16 oktober 1571 kwam er een volgend plakkaat waarin de lokale overheden werd opgedragen belastingcollecteurs aan te stellen en er voor zorg te dragen dat de belasting ook werkelijk werd geïnd. De Staten, de steden en lokale overheden nemen nu een houding aan bestaande uit een combinatie van vertragingstactieken, lijdelijk verzet en soms regelrechte obstructie. Om druk op de ketel te zetten benoemt Alva een bijzondere commissarissen, meestal leden van gewestelijke hoven, om bij de stadsbesturen te controleren of de plakkaten gepubliceerd waren en of met de inning was begonnen. Maar met de jaarwisseling van 1571 en 1572 zijn er nog nauwelijks collecteurs benoemd en is er nog geen penning geïnd. Wel zitten de lokale en gewestelijke overheden nu tussen twee vuren: enerzijds Alva die voortdurend de druk opvoert en anderzijds een steeds opstandiger wordende bevolking.

Die opstandigheid wordt ook nog eens gevoed door de ronduit beroerde economische omstandigheden. Het jaar 1566 staat al bekend als een hongerjaar. Gedurende de tweede helft van de 16e eeuw kreeg de bevolking te maken met stijgende graanprijzen waarbij de loonontwikkeling achterbleef. Vooral in de steden waren proletarisering en verpaupering het gevolg. De kustprovincies worden november 1570 getroffen door de Allerheiligenvloed, één van ernstigste stormvloeden van de 16e eeuw. Misoogsten in het daarop volgende jaar 1571 leiden tot voedselschaarste en extra prijsstijgingen. Daarnaast leden handel en visserij ernstige schade door de kaapvaart van de Watergeuzen. Al in de jaren voor 1572 waren de visvangsten al slecht maar in 1571 durven vele vissers niet eens meer uit te varen met armoede in de vissersplaatsen tot gevolg.

Een laatste bron van ongenoegen onder de bevolking langs de Hollandse en Zeeuwse kust zijn de inkwartieringen van troepen. Men verwachtte in 1571 een grootscheepse invasie door een coalitie van Frankrijk, Engeland en Duitse en Italiaanse vorsten. In allerlei plaatsen werden troepen gelegerd ten laste van de toch al door gebrek en armoede geteisterde bevolking. De invasie bleef echter uit en vanaf oktober 1571 werden de garnizoenen weer verminderd. Zo trok ook het in Brielle gelegerde garnizoen in november naar Utrecht.

In die omstandigheden breekt het jaar 1572 aan. ‘The revolt begins’ zo begint Jonathan Israel in zijn The Dutch Republic het hoofdstuk dat begint met 1572. Dat moge, gezien de voorgeschiedenis een wat boude uitspraak zijn, het is onbetwistbaar dat in dat jaar de Opstand tegen het bewind van Alva vaart en stuwkracht gaat krijgen. Alle vier de elementen van het grote aanvalsplan van Willem van Oranje vinden we terug in de gebeurtenissen gedurende de maanden na 1 april, al is het niet op de manier die Oranje voor ogen stond. We zullen van maand tot maand de gebeurtenissen in dit cruciale jaar gaan volgen en we beginnen dan gewoon volgens de kalender met de januarimaand.